Jan en ik gingen in 2015 een weekend naar Amsterdam. Na een fantastische vrijdagavond in het Concertgebouw was op zaterdag het Rijksmuseum aan de beurt. Toen ik hem zijn puberinspraak overhandigde in de vorm van de plattegrond zei hij zeer beslist: ‘We gaan overal naartoe en we beginnen in de kelder.’ Ondanks de overdaad aan iconische afbeeldingen – ik ken al die houten Klazen intussen wel – stapte ik breed glimlachend door de catacomben. Ik verbaasde me over zijn niet te stillen kunsthonger; als een trotse moederpauw tripte ik achter hem aan. En toen, uitgerekend bij de Eregalerij, trad het verzadigingspunt op. ‘Mama, ik wil terug naar het hotel. Ik wil echt nú weg.’ ‘Geen denken aan, niet nu, hier in de Eregalerij. Hier hangen de topstukken uit de collectie, uit de Gouden Eeuw! Waar is hier de WiFi? Ga maar wat op je telefoon zitten doen, ik ga naar Rembrandt kijken.’ Ik heb me vergaapt aan de woeste klodders verf die vanaf een afstand getransformeerd werden tot diffuus of helder licht, kleur, beweging… Alsof de personages tot leven kwamen, zoals Galatea dat deed. Ik werd diep geraakt, de hordes gesoigneerde Japanners die er kakelend tussendoor liepen met hun selfie-sticks deden daar niets aan af. Zouden zij dit ook voelen, vroeg ik me toen af. Ze doen zo druk.
Afgelopen zaterdag stond ik weer oog in oog met werk van de Meester, dit keer met Rutger. Het krijgt toch een andere dimensie als je zoiets met een volwassene doet. Het Boijmans in Rotterdam heeft hun eigen collectie etsen tentoongesteld. Hoe anders was dit vergeleken met de Eregalerij, en op een bepaalde manier ook weer niet. Die etsen waren groots in hun fragiliteit. Al die ragfijne krasjes, lijntjes, tikjes, krabbels, golfjes, stippels, evenwijdig getekend of juist kruislings gearceerd… opnieuw leek het een haastige wirwar die vanaf een afstandje subliem in elkaar viel. De portretten leefden. Eerbiedig drukten wij onze neuzen zo bijna tegen het glas, als een stoomwals passeerden we ets na ets na ets. Onze buren moesten zich lichtelijk opgejaagd voelen, we hadden ze soms niet eens in de gaten. Rembrandts weergave van menselijke gezichten en houdingen is fenomenaal. Een knobbelneus, een kromme houding, gepijnigde blikken, hij schuwde het allemaal niet. Zelfs Adam en Eva zagen er afgeleefd uit, alsof zij de derde generatie na de zondeval waren. Die blikken zijn om hopeloos van te worden, een treurig Paradijs is het. Het aantal Bijbelse taferelen was sowieso opvallend. Zijn kennis van een leeuwenlichaam vonden we maar zozo, maar je kunt niet alles hebben. We hebben nog gezocht naar Rembrandt zelf en ontdekten zijn hoofd een enkele keer in een groepsafbeelding. Wishful thinking? Nee. Ik heb mijn algemene kennis wel weer opgepoetst, ik weet nu hoe een draailier eruitziet die niet op een zeilboot zit. In de ets konden wij hem niet vinden, misschien lukt het jullie? Ook heb ik ontdekt dat Rembrandt geen bosje, plant of struikje etste, zoiets doen Gouden Eeuwers niet. Die vervaardigen een bosschage. Ik kende het woord, maar had het nog nooit uitgesproken. Hoe bestaat het toch, ik, de spraakwaterval. Ik wilde al iets ingewikkelds doen, maar kreeg hulp van Rutger. En wat blijkt? Het klinkt net als een Bosschenaar of een Bossche Bol. Wat een uitkomst voor deze oerBraba.
De tentoonstelling is nog te zien t/m 14 januari 2018

Een blinde liereman en zijn familie aan de deur van een huis – 1648
blijf jij maar mijn waterval tijdens jouw tochten in onze cultuur………….
Dat beloof ik. Tot snel!
De draailier is natuurlijk onzichtbaar omdat de liereman blind is.
Ik vind het goed gevonden, Adriaan.
Wa kunde toch heerluk kletse! Toch ben ik liever met jou met een natte broek in Valencia dan in Boijmans….?
Fietstijgers en museumtijgers gaan goed samen! 😉